donderdag 18 juli 2013

Luisant, éblouissant, terrible

Ik heb het er moeilijk mee. Het is niet nodig om dit op te schrijven, maar van de andere kant, wat is wel nodig om op schrift te zetten. Deze week begon ik vol verwachting aan Niets weerstaat de nacht van Delphine de Vigan, een boek dat zo ontzettend aangeprezen werd door het wereld-draait-door-boekhandelarenclubje, (schitterend, schitterend, schitterend) dat de hersenen jeukten om het op te nemen. Ik besef dat ik, wanneer ik verder schrijf, vriendschappen op het spel zet.
Ik lees het boek voor mijn leesclub en zij zouden het wel eens niet kunnen waarderen dat ik al een stukje mening loslaat voordat we bij elkaar komen. Ik gok erop dat geen van hen die aanwezig zullen zijn, mijn blogs leest, zelfs niet wanneer ik die via de moderne media in hun gezicht slinger. De enige die dat wel doet heeft zich afgemeld met het zwakke excuus van een buurtbarbecue alsof gezelligheid voor een hoogwaardig culturele bijeenkomst mag gaan.

En Wim Krings natuurlijk, mijn boekenmaatje, hoe onverwoestbaar is onze vriendschap?

Ik heb geen man die mij liefheeft, wat mij niet verbaast, en die zich zorgen zou kunnen maken over mijn emouverende ervaringen rond dit boek. Dat is een geruststellende gedachte. Wat drijft mij dan dit stuk te schrijven? Waarom kan ik het niet loslaten en de wereld met rust laten in plaats van de mensheid lastig te vallen met mijn bevindingen.

Het is de vertaling. Waarschijnlijk hindert mij mijn kennis van het Frans, maar ik lees het er dwars doorheen. Het begint al meteen als de dochter van de auteur haar moeder vraagt: ‘Grootmoeder…heeft zij eigenlijk zelfmoord gepleegd?’ Franse kinderen doen dat, zij spreken van grandmère wanneer ze het over hun oma hebben, maar Nederlandse kinderen doen dat zelden. Grootmoeder wordt doorgaans hooguit gevolgd door de vraag: ‘Wat heb jij grote oren?’
Ik ga het verder niet over de zin zelf hebben…

Het vervelende van zo’n ergernis is, dat je, eenmaal geïrriteerd, er telkens mee wordt geconfronteerd. Hoezo ‘herhaaldelijk vroeg men ons te komen voor ontmoetingen met psychologen en psychiaters, om…’? Oh zeker, er zal in de oorspronkelijke tekst best sprake zijn van rencontres, maar ontmoeten doen wij doorgaans, meestal onverwacht, in een parkje of op straat of bij de bakker. Misschien dat we bij de eerste geplande afspraak nog over ‘een ontmoeting’ praten, maar dan houdt het toch echt op.

Enfin.
Ik zal stoppen, mijn worsteling duurt nog tot het einde van het boek en dat ga ik wel halen. Ik wil immers weten hoe Lucile het voor elkaar kreeg om nog tot 2008 in leven te blijven, wat toch een wonder van wilskracht en doorzettingsvermogen mag heten en of het wat verwarde, bij tijden onverdraaglijk hoogdravend geschreven verslag van het onderzoek van de schrijfster naar het leven van haar moeder, een erfelijke belasting is of toch echt een kwestie van een zeer, zeer matige vertaling.

(Mijn boekbladblog van vandaag)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten